De reeën waren een mooie onderbreking geweest tijdens ons ritje naar de Jan Durkspolder. Terwijl we in rustig tempo voort hobbelden over het heuvelachtige wegdek van de laatste 400 van de Geau, zag ik in de verte al een grote zilverreiger bij de vogelkijkhut staan. “Wedden dat hij straks weg is,” zei ik tegen Jetske, toen we uitstapten …

En zo was het ook. Terwijl wij de vogelkijkhut betraden, ging de zilverreiger er vandoor. Door een kijkopening aan de oostkant van de hut zag ik aan het kleine stipje in de verte, dat hij nu plekje langs de weg had opgezocht. Gelukkig stond er aan de weestkant van de hut ook een grote zilverreiger. En meer nog, er stond ook een blauwe reiger aan de waterkant …


De vogels zaten ver weg, maar we deden het ermee. Intussen was er een man binnen gekomen die ik herkende als een vrijwillig medewerker van It Fryske Gea. Hij was op ronde om te checken of zijn wildcamera’s er nog staan. Toen ik een praat je had aangeknoopt, bleek het een smakelijke verteller te zijn, die een aantal interessante zaken wist te vertellen over de otters in het gebied. Aan het eind van ons gesprek vroeg hij of we de blauwe kiekendief, die sinds kort terug is nog hadden gezien. Hij had hem vanuit zijn positie verderop in het veld in de buurt van de hut rond zien vliegen …

Wij hadden hem helaas niet gezien, maar ik heb nu in ieder geval weer iets om de komende tijd af en toe eens naar uit te kijken. De laatste vogels die we die dag zegen, waren een paar aalscholvers die aan ons voorbij zwommen. Kennelijk waren we ze wat te enthousiast aan het portretteren, want het duurde maar even voordat ze op de wiek gingen …


In de warme auto kwamen we onderweg naar huis weer op temperatuur. Het was een kille en grijze dag geweest, maar we kwamen weer niet met lege handen thuis. Het komt regelmatig voor. dat ik na onze gezamenlijke fotoritjes een week of twee vooruit kan, met dit grijze tochtje ben ik na drie blogjes wel klaar …







